Doodgaan. Ongewild speelt dat woord de laatste tijd vaak door mijn hoofd. Niet omdat ik nu zo graag wil sterven, maar omdat de dood overal op de loer lijkt te liggen, om vervolgens toe te slaan.
Afsluiten wil ik me van de wereld, die steeds meer werelds wordt en minder mens. Maar al probeer ik te doen alsof er niets aan de hand is, ik kan er niet langer omheen: de aarde stevent af op zijn einde.
‘Kijk mam.’ Voor mij staat Oudste Zoon met op zijn uitgestoken handpalm een dode vlinder. ‘Die lag in mijn kamer.’ Voorzichtig streelt hij de zachte, vaaloranje vleugeltjes en voelt hij aan de pootjes.
Het is halverwege november als ik samen met Johan in de wachtkamer bij de oncoloog zit. Afgelopen week is er een scan gemaakt en we zijn in afwachting van de uitslag. Ik kijk op mijn mobiel. 10:45.
Voor de derde keer in een paar minuten vraag ik mij af of dit slim is. Ze zijn nog zo klein. Hun breintjes beperkt. Oudste Zoon veegt zijn tranen weg. De vraag of hij wat zachter wilde praten, was te veel.
Het was altijd een feest. Logeren bij opa en oma. Ik vond mijn opa en oma de liefste van de hele wereld. Ze deden werkelijk alles met ons. Je kon het zo gek niet bedenken.
De ogen zijn ontspannen gesloten, z'n borstkast gaat regelmatig op en neer en slangen, overal slangen. Ik knijp in de hand van manlief. Hij staat naast me, tranen in zijn ogen. Samen kijken we naar onze vrienden.
Ik las laatst dat Ad den Besten is gestorven. Hoewel ik hem nooit heb ontmoet, geen interviews met hem heb gehoord of artikelen van hem heb gelezen, roept zijn naam gelijk van alles op. Ik ken hem uit het Liedboek.
Terwijl ik dit schrijf, is mijn oma stervende. Een moeilijk proces, omdat haar lichaam op is, maar haar hart zo ontzettend krachtig. Ze heeft (in figuurlijke zin) ook een groot hart, dus wie weet werkt dat mee…