Angst; vroeger dacht ik dat dat iets was wat in de loop van de tijd vanzelf zou verdwijnen. Als ik groot was, zo veronderstelde ik, zou ik niet meer bang zijn. Niet voor spinnen die zich verstopten in mijn kleren en niet voor monsters onder mijn bed. Nergens voor. Maar al loop ik dan niet meer gillend weg voor spinnen en schijn ik niet meer elke avond voordat ik ga slapen met een zaklamp onder mijn bed, de angst is niet verdwenen. Integendeel, het lijkt wel alsof ik het steeds meer ben. Bang.
Diep binnen in mij huist namelijk een ongrijpbare angst en in plaats van te slinken en uiteindelijk een stille dood te sterven, leeft hij. Vaak onmerkbaar, dat zijn de beste dagen; de momenten dat ik me dapper voel en denk de hele wereld aan te kunnen. Maar andere keren is de angst springlevend. Bruist hij en woedt hij door heel mijn lichaam en vooral mijn hoofd. Probeert hij alle vreugde weg te zuigen, al het licht. Alle hoop.
Meestal probeer ik dan de angst weg te duwen, ver weg, in een diep, donker holletje, zodat het er net op lijkt dat hij er niet is. Om vervolgens mijn aandacht te richten op iets anders; alles, als het me maar afleidt van alle donkere gedachten, waarmee de angst mijn hoofd probeert te vullen. Alleen lukt dat de laatste tijd niet zo. Misschien ligt het aan de somberheid buiten, of aan de ‘enge’ dingen die om me heen – en in heel de wereld – gebeuren; wat het ook is, de angst laat zich niet meer zo makkelijk wegdrukken.
Met als gevolg dat hij nu en dan elk hoekje en gaatje van mijn hart en hoofd vult, vooral als ik op het nieuws hoor dat een nucleaire oorlog slechts een kwestie van tijd is. Of als de dominee zegt dat de wereld op zijn einde afstevent, denkend aan de profetieën in de Bijbel en wat de aarde nog te wachten staat. Als ik lees dat het terrorisme oprukt naar het westen en we helemaal niet zo veilig zijn als we denken. Als er weer iemand de strijd met kanker heeft verloren. Op dat soort momenten is het net alsof ergens in mij sluisdeuren opengaan en er een stortvloed aan twijfels en vragen en duisternis wordt vrijlaten.
Soms vraag ik me af of ik de enige ben die (af en toe) bang is, of dat er nog meer vrouwen met angst leven. Meer die, zoals ik, vrezen voor het einde; dat van de wereld, maar nog meer voor dat van zichzelf. Mijn dood is namelijk waar ik het bangst voor ben. (Ondanks mijn voornemen om te leven, in plaats van de angst ruimte te geven.) Omdat hij een kloof zal slaan tussen de mensen van wie ik liefheb en mezelf. Omdat hij een einde zal maken aan het leven dat ik liefheb. Al weet ik ergens ook dat de dood het begin is van een oneindig mooier leven.
Of die angst ooit zal verdwijnen, weet ik niet, en of er hier, op aarde, nog een dag komt dat ik niet meer bang zal zijn, betwijfel ik. Het hoort bij het gebroken leven, denk ik; bij de duisternis en het kwaad van deze wereld. Maar wat het ook zij, één ding weet ik in elk geval wél. Hoe groot mijn angst ook is, hoe donker mijn gedachten en hoe bang mijn hart – God is groter en sterker en machtiger. Als hét Licht van de wereld zal Hij eens alle duisternis en daarmee alle angst overwinnen, en tot het zover is, fluistert Hij tegen mij, maar ook tegen jou…
‘Geef Mij je angst, Ik geef je er Mijn hoop voor terug, en wees niet bang, want Ik ben met je, alle dagen tot het einde van de wereld.’