Opgetogen stuift Tweede Zoon de keuken van het vakantiehuisje in. “Gaan we fluit eten?” Ik: “Ja, ga je broer maar halen.” En weg is-ie. Op z’n fietsje zonder zijwielen. Gisteren – de aankomstdag – leerde hij zichzelf fietsen in het halfuur dat wij de auto leeghaalden. Sindsdien liggen de zijwielen onaangeroerd op de bodem van de blauwe-winkel-tas. “Zal ik ze maar even gaan halen?”, zegt echtgenoot vijf minuten – en nog geen zoon te bekennen – later. Ik knik.
Ook Oudste Zoon fietst sinds gisteren ‘los’. Hij had iets meer aanmoediging nodig, maar toch. Als beloning krijgen ze een fietsbel, dat vooruitzicht hielp. We spraken meteen de gebaande paden af: langs de huisjes, over de parkeerplaats, langs de speeltuin en bij de wissel het kleine paadje op naar ons huisje. Braaf reproduceerden ze enkele malen het huisnummer en toen werd het echt tijd hun nieuw verworven skills eindeloos uit te proberen. Net als deze ochtend.
“Hij is weg!” Manlief staat in de deuropening met Oudste Zoon, maar van onze Tweede geen spoor. “Ik ga zoeken.” Beheerst loods ik Oudste Zoon naar z’n fruit. Z’n broertje heeft vast de wissel gemist en is bij de ontdekking heus wel omgekeerd. Na vijf minuten bel ik echtgenoot. Nog geen spoor. Gelukkig ook niet langs en in het water. Hij zoekt verder. Paniek!!
Ik had gedacht – gehoopt – in zulke situaties kalm en vastberaden te werk te gaan, maar m’n handen trillen, in mijn maag zit een giga-knoop en m’n benen willen amper meer vooruit. Voor Oudste Zoon doe ik mijn uiterste best om ‘ik-heb-de-situatie-volledig-onder-controle’-achtig te kijken. “Ik ga naar de receptie, jij blijft hier zitten. Je mag niet weggaan, hoor je dat? En als je broertje komt, moet je zeggen dat hij hier moet blijven. Oké?” Zoon knikt. “Hier blijven hè?!!” Weer knikt hij en rijdt, met een mond vol banaan, z’n trein een paar centimeter verder over de tuintafel.
Ik stuif naar de receptie. ‘God, helpt U hem te vinden’, bid ik tientallen keren achter elkaar. Ik overweeg een akkoordje – als U, dan doe ik… – maar vind dat bij nader inzien toch wat hypocriet in deze situatie. Ondertussen duw ik alle rampscenario’s naar de achtergrond. Tenminste, dat probeer ik. Wat als hij… niet aan denken. Stel dat hij… stop daarmee. Straks is hij… kappen nou! En dan doe ik bij de receptie m’n verhaal.
Alle lof voor de medewerkers van CenterParcs Limburgse Peel, want meteen zetten ze hun medewerkers op de fiets op zoek naar een uit de kluiten gewassen peuter met grijs vest, kapotte spijkerbroek en rode laarzen.
Wat een eeuwigheid lijkt, duurt in werkelijkheid een half uur. Dan belt echtgenoot. Hij heeft ‘m gevonden aan de hand van een mevrouw. Zoon had haar zelf uit een achtertuin geplukt met de mededeling: “Ik ben mijn papa en mama kwijt.”
De poelen die zich achter mijn ogen verzameld hadden, vinden hun weg naar buiten. Dank U Heer!! “Waarom moet je huilen als je blij bent?”, informeert Oudste Zoon. Nu merk ik pas hoe bezorgd hij is. Een kwartier lang wacht hij voor het huisje tot z’n broertje in het zicht komt. Tweede Zoon is – misschien voor het eerst van zijn leven – ook onder de indruk. “Ik was jullie kwijt, en toen moest ik huilen”, zegt hij om de paar minuten.
De rest van de dag knuffel ik ‘m, controleren we continu bezorgd of ze nog in de buurt zijn, en kopen we een fietsbel. “Dan ga ik je heel hard laten tringen”, aldus Tweede Zoon. Ik vind het best. Tring maar zo vaak je kunt.