Daar zit je dan. Met je mooie, blauwe, sprankelende ogen. Je kleine handjes ontspannen op mijn knieën. Je blote voetjes recht vooruit. Toen we naar boven klommen, riep je al enthousiast ‘ijbaan, ijbaan’, maar je hebt eigenlijk geen idee wat je de komende tien seconden gaat beleven.
Je feloranje bandjes kriebelen op mijn schouders als je nog even achterom kijkt. Ja, ik zit er. Ja, ik houd je vast. Onder je teentjes kolkt het water naar beneden. Tenminste, zo moet jij dat ervaren. Denk ik. In de grotemensenwereld is dit een miezerig stroompje. Maar hard genoeg om jou en mij naar beneden te brengen. ‘Klaar voor de start…’
‘Af!’ Dat heb je geleerd van je grote broers. Net als zo veel andere geschikte en minder geschikte woordjes. Je zegt ze allemaal na. Trots als een pauw. Maar niet nu. Nu zit je muisstil in mijn armen. Verrukt door deze nieuwe ervaring. Gespannen over wat deze twintig meter blauwe watervloed brengen gaat.
Nog een meter. Ik til je vast op. Je rode zwembroek verdwijnt in het water. Je oogjes knipperen tegen de spetters. En dan komt die lach. O, die lach! Uitbundig. Uitgelaten. Een en al plezier. Een en al genot. Ik lach mee. De hemel lacht mee, ik weet het zeker. Jij, helemaal in het hier en nu. Vol vertrouwen. Vol overgave. Ik wou soms dat ik jou was…