Twijfelen over de toekomst is iets wat we de dagen na het voorstel regelmatig gedaan hebben. Doen we er wel goed aan, waar beginnen we aan, wat als… Twijfelen mag, en is natuurlijk logisch bij grote ingrijpende beslissingen. Aan die twijfels kwam een einde zodra we onze zoon in de ogen keken in China. We voelden dat we vol vertrouwen de toekomst in konden. We horen bij elkaar, hij en wij.
Iemand vroeg me laatst waarom ik bijna altijd een vlecht draag in mijn haar. Ik heb altijd lang haar gehad sinds ik daar zelf over mocht beslissen (met uitzondering van dat vreselijke uitstapje naar een boblijn toen ik 18 was en in een vlaag van verstandsverbijstering ook toen ik 25 was). Een vlecht in je haar is in de eerste plaats gewoon makkelijk. Als ik ’s morgens uit bed stap heb ik niet zoveel tijd om van alles met m’n haar te moeten doen, dus even borstelen, vlecht erin en klaar. Het houdt je haar uit je gezicht en is dus praktisch.
Sinds Tian er is heeft m’n vlecht echter nog een betekenis gekregen. Mijn vlecht is onderdeel geworden van een belangrijk troostritueel. Omdat Tian (onder andere) een aangeboren afwijking aan zijn darmen heeft is de toiletgang voor hem vaak een pijnlijke aangelegenheid. Vooral toen hij net bij ons was en de nieuwe medicijnen en behandelingen nog niet de tijd hadden gehad om hun werk goed te doen, was het naar de wc gaan voor hem een regelrechte marteling. Het was in die tijd dat mijn vlecht voor hem een houvast werd, een baken in zijn zee van pijn. Een soort reddingsboei die voorkwam dat hij verdronk.
Terwijl hij al grommend en huilend op de wc zat, zat ik voor hem op een krukje en kriebelde over zijn blote ruggetje en masseerde zijn billetjes. Hij sloeg zijn armen dan om mijn nek en greep mijn vlecht vast. Als de pijn niet meer te verdragen was en hij in paniek raakte stopte hij het uiteinde van mijn vlecht helemaal in zijn mond en beet er uit alle macht op. Ik zong ondertussen een liedje in zijn oor en moedigde hem aan terwijl ik zelf vaak tegen mijn tranen moest vechten: ‘nog eventjes schat, je bent er bijna, je kunt het, bijna klaar, bijna klaar, ach lieverd toch, ach lieverd toch.’
Als het lijden voorbij is en hij met een gezicht vol slijm, tranen en snot nog wat nasnikt en hikt, pakt hij mama’s vlecht en wrijft met het puntje onder zijn neus en langs zijn oor, net zo lang tot de pijn helemaal weg is en hij weer rustig is. Iedere dag hetzelfde ritueel. Het troost hem, het geeft hem rust. Die vlecht zit aan mama vast, en mama helpt me hier doorheen te komen. Dat is wat mama’s doen.
Dus draag ik iedere dag een vlecht. Omdat het voor Tian een houvast is en ik hem dat graag geef. Als ik m’n haar eens los draag en hij komt op m’n schoot zitten dan is hij in verwarring. ‘Hé, waar is je vlecht mama? Ikke kan niet kjoelen (kroelen).’
En zo wordt m’n vlecht iets dat bij me hoort. Een kenmerk dat ik met trots en liefde draag.
Ik ben inmiddels ook ‘de zuster met die vlecht’. Voor ouderen met dementie is zoiets makkelijk te onthouden. Als ze m’n naam even niet meer weten, zeggen ze: ‘Zuster met die vlecht, help me even!’
Zo zie je maar. Een verborgen verhaal van liefde, achter een simpele vlecht.