Het is zondag. De rest van het gezin is naar de kerk. Ik ga niet mee. Zoals ik ondertussen al maanden niet meega. Omdat daar mijn eenzaamheid de proporties aanneemt van het kerkgebouw. Laatst hoorde ik iemand vertellen dat apen die zich niet goed voelen (lichamelijk of geestelijk, want, echt waar, er zijn ook depressieve apen), zich terugtrekken uit de groep en zich afzonderen. Om zo te voorkomen dat ze uitgestoten worden.
Is dit misschien de verklaring voor het feit dat ik de kerk liever vermijd? Dat ik me haast niet voor kan stellen dat de mensen daar me zullen accepteren zoals ik ben, als zij me werkelijk zouden kennen zoals ik ben? Als ze in de kruipruimte van mijn ziel zouden kunnen kijken? Als ze de kruipruimte van mijn hoofd zouden kunnen doorgronden?
De oppervlakte, de buitenkant, mag er zijn. Ik ben meestal vriendelijk, behulpzaam. Ik kan goed luisteren. Ik voel de emoties van anderen. Ik wil er voor hen zijn, hoop brengen, iets van een sprankeling. De buitenkant wordt gewaardeerd en geaccepteerd, dat weet ik.
Maar ik durf er niet op te vertrouwen dat ik, met mijn kruipruimte en al, geaccepteerd word. En als de kruipruimte overstroomt, dan trek ik me terug. Het zijn de dagen waarop de tranen tussen het stofzuigen en de was opwellen. Het zijn de dagen waarop de eenzaamheid en de leegte gevoed en gesust worden met chocola, wijn en dubbele porties eten. Het zijn de dagen waarop ik mijn behoefte aan warmte in een hete bad stop en het lekker lang daar laat weken.
Het helpt niet, althans niet wezenlijk, ik weet het. Ik weet ook dat de oplossing zit in uitreiken, in anderen toelaten en zelfs uitnodigen in mijn kruipruimte. Zodat we dan samen kunnen onderzoeken wat er allemaal ligt en vervolgens aan het opruimen slaan. Ik weet het en toch ben ik daar soms niet toe in staat. Ik trek me terug, als een zieke aap.
Jij ziet het. Jij weet dat ik weer eens in de knoop lig met mijzelf. Jij snapt dat mijn ziel mijn verstand is kwijtgeraakt en niet in staat is om adequaat te handelen. Jij bent getuige van mijn vlucht naar de snoepkast. Of de badkamer. Of naar buiten, met de hond.
Verwijten heb je niet. Onbegrip ook niet. Je laat het zijn. Je laat mij zijn. Een keer stuurde je me een lied toe, van Gerald Troost. De woorden gingen dwars door mijn ziel, tot in de diepste lagen van de kruipruimte: Ik zie goud in jou, want ik zie God door jou.
Soms zijn er geen woorden. Dat je mij ziet, dat je dat lied stuurt en zo in mijn kruipruimte komt – dat is liefde.