Het is alweer een tijdje geleden dat ik als vrijwilliger in ons plaatselijke hospice werkte, maar sommige mensen en sommige momenten zullen me altijd bijblijven…
Het was de avond vóór oudjaar. Buiten was het koud. Er hing sneeuw in de lucht; véél sneeuw, zoals later die avond zou blijken. Maar in de woon¬kamer van het hospice was het gezellig en warm. Er stonden oliebollen en ap¬pelflappen op tafel en André Rieu vulde het vertrek met gezellige muziek.
Het hospice had op dat moment maar twee bewoners: een vrouw die er tijdelijk was, in verband met haar thuis¬situatie, en een man die wel ziek was, maar voor zover wij konden inschatten niet terminaal.
Samen met Gerda* had ik deze man – we zullen hem ‘meneer Derksen’* noe¬men – verzorgd. Hij genoot merkbaar van onze onverdeelde aandacht en gaf opgewekt antwoord op onze vragen. We merkten wel dat hij thuis niet zo veel aandacht gewend was. Sterker nog, dat hij dáár maar liever zijn mond hield, bang om lastig gevonden te worden.
Hij had ook de neiging zich voortdu¬rend tegenover ons te verontschuldigen voor de overlast die hij ons meende te bezorgen. Toen hij verzorgd was en klaar om naar de woonkamer te gaan, zei Gerda tegen hem: ‘U bent een bijzonder mens!’
Enige tijd later zat ik met meneer Derksen achter een schaal oliebollen naar de televisie te kijken, maar ik merkte dat zijn gedachten er niet helemaal bij waren.
‘Een bijzonder mens,’ mompelde hij een paar keer. ‘Een bijzonder mens.’
‘Is er iets, meneer Derksen?’ vroeg ik.
‘Ze zei dat ze me een bijzonder mens vond,’ antwoordde hij, enigszins be¬drukt. ‘Wat bedoelde ze daarmee? Heb ik iets verkeerd gedaan of gezegd?’
‘Gerda bedoelde dat ze u een bijzonder fijn mens vindt, en dat vinden we hier allemaal. We vinden het fijn om u om ons heen te hebben,’ antwoordde ik.
Even was het stil. ‘Dat heeft nog nooit iemand tegen me gezegd,’ zei hij ten slotte enigszins ontdaan, ‘dat ik een bijzonder mens ben!’
Niet veel later brachten we meneer Derksen naar bed en wensten hem een goede nacht. Die nacht sliep hij als een roos, zoals de nachtverpleegkundige bij het ronde lo¬pen telkens constateerde. De volgende ochtend liep de verpleegkundige van de dagdienst bij hem binnen om hem te vragen of hij al zin had in zijn ontbijt. Maar meneer Derksen reageerde niet op haar vraag. Hij bleek even daarvoor in zijn slaap te zijn overleden.
Een bijzonder mens was heengegaan.
* De namen in dit verhaal zijn gefingeerd.