Nazra is erg ziek, vertelt haar man Amir me via Facebook Messenger. Na jaren in oorlogsgebied te hebben gewoond, is ze twee maanden geleden met hun kinderen overgekomen uit Syrië. Nu ziet Nazra overal enge wezens. Een opname in de psychiatrie en medicijnen hebben niet geholpen. Ze is niet in staat om dingen in huis te doen en naar buiten durft ze al helemaal niet.
Amir kennen we van de noodopvang in Utrecht, waar hij twee jaar geleden een poos verbleef. Hij sprak toen alleen Arabisch, dus de communicatie verliep via Google Translate. Het was behelpen, maar het ging. Daarna werd hij overgeplaatst naar een locatie waar honderden mannen één ruimte deelden en toen hij niet kon slapen, bad ik voor hem. Vanaf dat moment sliep hij als een roos. Toen er geen geld was om zijn vrouw over te laten komen, bad ik weer en het geld kwam er op een wonderlijke manier.
‘Hoe kan dat?’ vroeg hij toen.
‘Wij bidden in de Naam van Jezus,’ zei ik. ‘God heeft beloofd, dat Hij ons dan verhoort.’
‘Ik ben een moslim,’ zei hij, ‘maar ik heb jouw gebeden nodig.’
Als ik hem nu zeg dat Jezus ook zijn vrouw kan helpen, wil hij graag dat Ralf, mijn man, en ik komen bidden, dus we gaan. Nazra blijkt voor in de twintig en vergeleken met de rijzige, knappe Amir een wat onopvallende verschijning. Als ik naast haar ga zitten en op mijn telefoon via Google Translate een gesprek aanknoop, blijkt ze open en vriendelijk te zijn. Ze vertelt me over de enge wezens die haar overal in huis aanstaren, het bloed dat ze langs de muren ziet druipen. Amir heeft haar blijkbaar verteld dat ik zei dat Jezus haar kan helpen, want ze typt: Ik heb Hem opgezocht op internet. Ik bewonder Hem, omdat Hij Zijn leven gegeven heeft voor de mensen.
Al snel geven ze de leiding uit handen, aan ons. Onze Jezus is hun laatste strohalm. Ik breng Nazra in gebed voor Gods troon en bid om genezing van de wonden in haar ziel en om rust in haar hart. Een bijna tastbare vrede vult kort daarop de kamer.
Nazra kijkt op. Is Jezus nu bij ons? typt ze met ontzag in haar ogen.
Ik knik. Dit is de rust die Hij jou wil geven, schrijf ik.
Nazra knielt op het vloerkleed. Wij knielen naast haar, twee christenen en een moslimvrouw aan de voeten van onze Heer. Daarna bevelen Ralf en ik de machten die Nazra kwellen in Jezus’ Naam om te vertrekken. We hebben hier niet veel ervaring mee, maar we weten dat Hij Zijn volgelingen de macht gegeven heeft om demonen uit te drijven. Meer hebben we niet nodig.
Dan begint Nazra te hoesten en te gapen. Wat gebeurt er? typt ze.
De djinn gaan weg. Laat het maar gebeuren, stel ik haar gerust.
Als het voorbij is, kijkt Nazra om zich heen, eerst behoedzaam, dan blij verrast. Ze ziet geen griezels meer en geen bloed! vertrouwt ze ons via Google Translate toe. Ze straalt.
Samen danken we God voor de overwinning. Ook Amir sluit zijn ogen.
De volgende dag stuurt Amir een foto van Nazra die een feestmaal heeft bereid om haar vrijheid te vieren. Sinds het moment waarop ze is bevrijd, is ze de opgewekte vrouw die ze hoort te zijn. Ze brengt de kinderen zelf naar school en gaat naar Nederlandse les.
We geven hun een Arabische bijbel. Dank jullie wel voor dit kostbare geschenk, typt Nazra met tranen in haar ogen. Maar Amir legt het boek boven op een hoge kast. Hij is niet afwijzend; hij is bang. Als je als moslim geboren wordt, kun je geen christen worden, vertelt hij ons. In Syrië zou je eigen vader je ervoor doden.
Wij knikken. Dit is niet zomaar een beslissing voor hen. Maar Jezus houdt wel van jullie, typ ik. Daarom heeft Hij deze dingen voor jullie gedaan.
Daar denken ze over na. Intussen blijven wij van hen houden. We weten dat de Vader op hen wacht.