Even kijk ik naar de zwarte sleutel die zwaar in mijn hand ligt. Ben je sure? vraag ik voor de zoveelste keer aan mezelf. Achter mij klikken de gordels op hun plaats. Ik check de spiegels. ‘Mam, ga jij rijden?’ vraagt Tweede Zoon (6) verbaasd. ‘Yep,’ antwoord ik snel. Terwijl ik de sleutel omdraai, zuig ik mijn longen vol zuurstof. De motor gromt. Mijn voet beweegt zich richting het gaspedaal. Op hoop van zegen.
‘Weet je dan waar je heen moet?’ vraagt Tweede Zoon vervolgens. Ik knik. Manlief ploft naast mij op de bijrijdersstoel. ‘En ga je niet botsen?’ wil zoonlief nu weten. Ik grinnik kort. ‘Dat is niet de bedoeling.’ Terwijl ik de koppeling langzaam laat opkomen, draait de Peugeot de straat in. Tweede Zoon: ‘Je kunt best goed rijden, mam.’ Ik glimlach kort, rem bij de kruising, laat de koppeling opnieuw opkomen en… de motor slaat af. Zenuwachtig start ik de boel weer op. Tweede Zoon: ‘Maar papa kan het wel iets beter.’
Ik houd niet van autorijden. Gruw van autorijden. Ooit haalde ik in vijftien dagen mijn rijbewijs midden in Rotterdam. Maar toen ik een kleine twee jaar later een kleine aanrijding veroorzaakte, was het gedaan met de pret. Ik begon het blik op wielen te mijden. Reed maanden achtereen niet meer. Maar ik kan Echtgenoot deze zomer toch moeilijk alleen laten opdraaien voor honderden vakantiekilometers. Dus zit ik nu achter het stuur. Met bonkend hart.
Twee verkeerslichten, een kruising en een rotonde later heb ik de koppeling weer onder de knie. Tijd voor de snelwegskills. Dat ziet Tweede Zoon ook: ‘Mam, moet je lang op de snelweg?’ Echtgenoot geeft antwoord, terwijl ik met enige dwang mijn verstand uitschakel. Nadenken over de eindeloze, op hoge snelheid bewegende massa waarin de enige keuze links of rechts is, is voer voor paniek.
Want waar moet ik stoppen als het niet meer lukt? Hoe moet ik uitwijken op het voorbijflitsende asfalt, terwijl ik links word ingesloten door een Mercedes met een idioot getal op z’n kilometerteller en rechts vrachtwagen na vrachtwagen voorbijschiet?
Terwijl Zoons het woord ‘IKEA’ proberen te spellen, zakken mijn schouders iets naar beneden. Utrecht is binnen. Bij Amersfoort blaas ik mijn ingehouden adem langzaam uit. Het lijkt erop dat je autorijden – net als fietsen, zwemmen en schrijven – niet zo snel verleert.
Pas als ik in Putten de parkeerplaats van bestemming op rijd, voel ik iets van euforie. We zijn er, we leven nog, hoera! Achterin klikken de gordels opnieuw. ‘Pap?’ vraagt Tweede Zoon voorzichtig. ‘Rijd jij straks terug?’