Ik heb me de afgelopen maanden heel wat keren opengehaald aan prikkeldraad. Wat heb ik een pijn gehad en wat was het afschuwelijk om steeds naar de open wonden te kijken. Maar ik wilde iets hebben wat zich aan de andere kant van het prikkeldraad bevond – dus elke keer rende ik ertegenaan, probeerde er overheen te klimmen, het kapot te scheuren. Alles om maar verder te komen.
Ik hoor je bijna hardop denken: Wie doet zoiets? Wie gaat tegen het prikkeldraad vechten als je al na de eerste keer zou moeten weten dat je het zinloos is? Ik weet het… ik kan heel koppig en eigenwijs doen, met het gevolg dat mijn pijn groter is en langer duurt dan nodig. En wat was ik boos op degene die het prikkeldraad geplaatst heeft! Ik was ervan overtuigd dat het probleem niet mijn eigen verlangens of pogingen waren, maar de prikkeldraad zelf. Degene die het in mijn weg had gelegd, was fout bezig.
Ik had niet door hoe belachelijk nutteloos en blind ik bezig was, totdat de eigenaar van het prikkeldraad mij uitleg gaf.
Het prikkeldraad van de afgelopen maanden was geen echte, maar spreekwoordelijke. God heeft me afgezet met prikkeldraad. Nadat ik vorig jaar oktober bekeerd ben en een nieuw leven heb gekregen, kwamen de beproevingen van mijn geloof. God heeft alles uit de weg geruimd waaraan ik daarvoor mijn houvast, identiteit en status heb ontleend. Een heel eind kon ik met Hem meegaan en – weliswaar met pijn en moeite – dingen opgeven. Het schrijven van een boek waar ik lang over droomde, een bestuurslidmaatschap, mijn werk als redacteur – de een na de ander heb ik stopgezet.
Maar de volledige stilstand, toen ik zonder cliënten en werk kwam te zitten, was haast niet te verdragen. De paniek en de wanhoop waarmee ik steeds tegen het prikkeldraad aanrende, scheurde alles in mij open. Van alles probeerde ik om over het prikkeldraad te komen – tevergeefse pogingen om te ontsnappen aan iets waar niet aan te ontsnappen viel. Hoe moet het verder? Komt het ooit goed? Hoe moet het met ons gezin? Moeten we misschien verhuizen?
Op een bepaald moment sprak God tot mij via de tekst van een dagboek. De prikkeldraad was niet bedoeld om mij kapot te maken, maar om mij te beschermen van de afgrond. Diep in mijn hart wist ik dat het waar was: zonder het prikkeldraad zou ik mezelf in de afgrond storten. Maar wat was het moeilijk om op God te vertrouwen – dat Hij het allerbeste voor mij wil, dat Hij dat ook zal doen voor mij en dat Hij daartoe meer dan bereid is.
Het is niet zo ingewikkeld om te praten over Gods leiding als alles voor de wind gaat. Maar als alles om je heen weggeslagen is, als de vijgenboom niet bloeit, als de wijnstok niets voortbrengt, de oogst van de olijfboom tegenvalt, geen koren op de akkers staat en geen schaap of rund meer binnen de omheining staat (Habakuk 3:17-19) – om dan God te danken en te juichen voor Zijn goedheid… dat vraagt absoluut vertrouwen en overgave.
Ik heb het uitgeschreeuwd naar God. Ik heb gehuild, verweten, gesmeekt, geruzied, onderhandeld en ten slotte het hoofd gebogen. Ik zie niets dan prikkeldraad en mijn diepe, opengescheurde wonden. Ik voel de wanhoop en de angst. En dan, ondanks alles, hoor ik de zachte woorden van de Herder: ‘Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven.’ Hij raakt mijn wonden, mijn emotionele pijn aan en zegt: ‘Ik wil het, word gereinigd’ (Matteüs 8: 3).