Vrijdagochtend, kwart voor acht. Manlief en ik zitten aan de ontbijttafel. En omdat het niet zomaar een vrijdagochtend is, pak ik mijn mobiele telefoon en kies het nummer van mijn dochter.
Vandaag is onze kleinzoon namelijk jarig, en die willen wij even feliciteren voor hij naar school gaat. Zodra mijn dochter op haar toestel het gesprek accepteert, zien we onze kleinzoon stralend in beeld komen. Met een glimlach van oor tot oor neemt hij onze felicitaties in ontvangst en laat ons vervolgens met het toestel van zijn moeder de nieuwe fiets zien die hij die ochtend van zijn ouders heeft gekregen.
Na afloop van dit bijzondere FaceTime-gesprekje maken mijn gedachten een grote sprong in de tijd. Het is eind jaren zestig van de vorige eeuw. In de woonkamer van mijn ouderlijk huis prijkt op een plankje aan de muur sinds kort een zwart bakelieten telefoontoestel. We zijn aangesloten op het telefoonnet. Wat een uitvinding! We kunnen bellen en gebeld worden!
Mijn oma, bouwjaar 1891, bekijkt de nieuwe aanwinst met de nodige argwaan en loopt er met een grote boog omheen. Niks voor haar, die nieuwerwetse fratsen. Als ze op een middag bij ons thuis is om op haar drie kleinkinderen te passen, begint het moderne, zwarte gevaarte opeens te rinkelen. Van schrik kruipt ze weg achter de deur. ‘Ze’ hoeven niet te zien dat ze er wel is, want dat toestel zal ze echt nooit met ook maar een vinger aanraken. Geen denken aan!
Maar ach, alles went en nooit wordt langzaamaan ooit. Stiekem vindt ze het na verloop van tijd eigenlijk wel heel leuk om haar ‘zusters’ in Arnhem eens wat vaker te kunnen spreken dan alleen maar tijdens die spaarzame bezoekjes over en weer.
Maar als wij haar wijsmaken dat er ooit vast nog wel eens een telefoon wordt uitgevonden waarmee je elkaar niet alleen kunt spreken, maar ook zien, schudt ze haar wijze, grijze hoofd. Maak dat de kat maar wijs, luidt haar reactie.
Toch schikt ze vanaf dat moment steevast haar grijze krullen voor ze de telefoon opneemt.
Je weet maar nooit…
Ooit…