Mijn drie broers, mijn zusje en ik konden het onze moeder erg moeilijk maken. We steggelden met elkaar en reageerden ons ongenoegen af op de anderen. Kortom, veel geruzie en daardoor een vervelende sfeer.
En wanneer mijn moeder probeerde ons op andere gedachten te brengen, leek het wel of we alleen maar meer het conflict met elkaar opzochten. Het lag nooit aan onszelf, maar altijd aan die ander. Mijn moeder haalde alles uit haar trukendoos, maar niets leek te helpen. De afleiding niet, de beloning niet, de straf niet.
Op een middag, toen wij weer met elkaar aan het ruziën waren, zei ze: ‘Ik denk dat ik maar eens opstap. Ik denk dat jullie het wel zonder mij afkunnen.’ Ze pakte haar jas en liep rustig de deur uit. We schonken er amper aandacht aan.
Even later zocht ik mijn moeder. Mijn zusje had me benadeeld en ik wilde dat mijn moeder recht zou spreken, wel in mijn voordeel natuurlijk. Ik kon haar niet vinden en toen herinnerde ik mij haar woorden. Ik alarmeerde mijn broers en zusje en we doorzochten het hele huis. Langzaam drong het tot ons door: ze was echt weggegaan. Een van ons begon te huilen en de anderen werden heel stil. We liepen naar buiten en riepen om onze moeder. ‘Sorry mam, waar ben je?’
Mijn moeder had zich verdekt opgesteld om de hoek van het huis. Natuurlijk was ze in de buurt gebleven. Het liefst had ze haar huilende, bange kinderen direct in haar armen genomen, maar ze besloot nog even te wachten voordat ze zich aan ons toonde. Mijn broers, zusje en ik pakten elkaar vast en waren ervan overtuigd dat we elkaar het leven niet meer zo zuur moesten maken. Toen hoorden we onze moeder zachtjes lachen achter het muurtje. Als een zwerm bijen stormden we op haar af en knuffelden haar. We beloofden nooit meer ruzie te maken.
Geen ruzie meer maken is ons niet helemaal gelukt, maar als gezin hebben we wel geleerd hoe belangrijk harmonie is.
Tekst: © Bijzonder eenvoudig (Erica Duenk)