Het is januari, net na een aantal regenachtige dagen, dat ik samen met Jonathan thuis ben en plots de zon achter een wolk vandaan komt. Vol warmte schijnt hij de kamer binnen en dan gebeurt het.
Ineens weet ik niet hoe snel ik naar buiten moet. Ik doe de deur open en pak krukjes, waar we op kunnen zitten. ‘Kom,’ spoor ik Jonathan aan, ‘we gaan naar buiten. We gaan wat drinken in de zon.’ Jonathan, aangestoken door mijn enthousiasme, helpt mee. Hij pakt een extra krukje waar we ons drinken op kunnen zetten. En zo zitten we dan, een paar tellen later, prinsheerlijk buiten in het zonnetje. Wat een genot.
Het is geen geheim dat ik geen liefhebber ben van de winter. Ja, met een zonnetje op een besneeuwde helling, vind ik het geen probleem. Maar de winters vol van grijze, donkere wolken zijn niet aan mij besteed. Zodra die wolken aan de hemel verschijnen, dringen ze zich in mijn hoofd en de regen versluiert het zicht van mijn ogen. En ondanks dat ik mijn eigen regenbuien probeer weg te lachen, zit de kou in mijn botten.
Een winterdip, en het lijkt elk jaar een tandje erger te worden. Vol bravoure zeg ik tegen iedereen dat ik het wel weet van mezelf en dat ik er gewoon mee moet zien te dealen, maar soms is dat zo makkelijk niet. En daarom nu, met deze zon, is het alsof de wolken een beetje oplossen. Het eerste teken van hoop op een nieuw begin. De lente komt eraan. Ik kan niet lang stilzitten. Ik moet aan de gang in de tuin. Dood blad wegdalen, een beetje snoeien hier en daar…
En overal zie ik kleine, groene puntjes verschijnen. Bijna niet te zien, maar als je er met je neus bovenop staat, is het overduidelijk. Nieuwe knoppen, bollen die opkomen. Het voorjaar staat voor de deur.
Dan verdwijnt de zon weer achter een grote wolk. ‘Ga maar vast naar binnen,’ zeg ik tegen Jonathan. Ik rommel nog wat, ruim wat op, maar dan voel ik de eerste spetters vallen. En zo zitten we ook snel weer binnen. De winter is duidelijk nog lang niet voorbij.
Maar ik heb het gezien, de lente is in aantocht! Weer een nieuw begin.