Ik had het helemaal uitgedacht, de voorjaarsvakantie. Voor elke dag had ik een plan gemaakt; het moest een heerlijke week vol leuke dingen worden.
Het eerste weekend van de vakantie moest ik nog werken; ik had nachtdienst en kwam er op maandag uit. Daarom gingen de kinderen maandag nog een dag naar de BSO, dan had ik, als ik ‘s middags uit bed kwam, nog even wat tijd voor mezelf. Op dinsdag zouden we gaan zwemmen, want dat was ook al een tijd terug dat we dat gedaan hadden.
Op woensdag zouden we naar mijn zus gaan, voor een knutselmiddag. Voor donderdag stond er een verrassingsritje naar oma gepland, want die was dan jarig. Vrijdag zouden we het lekker rustig aan doen thuis en zaterdag zou ik naar m’n schoonzus gaan om haar nieuwe inrichting te bekijken. Daarvoor konden we dan nog precies – eindelijk eens – een museum bezoeken. Ik had al even gegoogeld en twee musea gevonden, allebei leuk voor kinderen. Deze vakantie moest goed komen!
Maandagochtend halftwaalf, de eerste dag van de vakantie, als het geluid van mijn telefoon mijn dromenland binnendringt en me abrupt uit een droom doet ontwaken. Nog enigszins slaperig grijp ik naar mijn telefoon. De BSO. Zo wakker mogelijk probeer ik de telefoon op te nemen.
‘Hallo,’ klinkt het gezellig aan de andere kant van de lijn. ‘Sorry dat ik je wakker bel, maar je dochter is niet helemaal lekker.’
‘Oké, ik kom eraan,’ stamel ik. Snel spring ik onder de douche, make-up laat ik maar achterwege, want buiten mijn bezoekje aan de BSO zal ik vandaag waarschijnlijk nergens anders komen.
En zo komt het dat ik maandag om twaalf uur met mijn twee kinderen thuiszit. De ene ziek, de ander niet. Maar die vindt een dagje achter de televisie hangen helemaal niet erg. Morgen maar even kijken hoe het gaat. Meestal is ze snel weer beter.
Dinsdag. Ze is nog steeds ziek, koorts. Binnenblijfdagje dus maar weer. Dan gaan we vrijdag anders wel zwemmen. Woensdag. Nog steeds niet lekker. Toch hijs ik ze alle twee in mijn auto en gaan we naar de knutselmiddag. Donderdag. In plaats van één, twéé kinderen ziek. Misschien dat we zaterdag kunnen gaan zwemmen, denk ik nog. Vrijdag. De eerste knapt op, de tweede blijft koorts houden. De dag daarna is het niet veel anders. Noodgedwongen zeg ik alle afspraken van het weekend af.
Dan breekt zondag aan. De echte laatste dag van de vakantie. Uitziekdag. Mijn dochter kruipt naast me op de bank. ‘Weet je wat mij leuk lijkt,’ zegt ze tegen mij. ‘Als we weer eens gaan zwemmen.’
Ik kan het niet nalaten om te grinniken en druk haar tegen mij aan. ‘Doen we gauw weer schat. Doen we gauw weer.’
Soms lopen de dingen anders dan gehoopt. Het is net het echte leven.