Want God had de wereld zo lief dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden.
(Johannes 3:16-17, NBV)
BEGRIJPEN
In onze boekenkast staat een lijvig boekwerk waarin het voorgeslacht van mijn man tot ergens in de 17e eeuw vermeld staat. Het resultaat van heel veel zoek- en speurwerk door een aantal familieleden die daar heel veel tijd in heeft gestoken. Een boeiend naslagwerk, al weten we concreet amper wie er achter al die namen schuilgaan.
Om iets te weten te komen over Jezus’ voorgeslacht hoeven we de Bijbel maar open te slaan bij Zijn stamboom. We vinden er twee, in Matteüs 1 en in Lucas 3. Vooral die eerste heeft mijn nieuwsgierigheid gewekt. Er staan namelijk, in tegenstelling tot de stamboom in Lucas, vrouwen in vermeld. Vijf vrouwen, om precies te zijn. Tamar, Rachab, Ruth, Batseba en ten slotte Maria. Met elk van deze vrouwen is iets bijzonders aan de hand.
Om te beginnen Tamar. Zij schonk het leven aan een tweeling. De vader van die twee jongens, Peres en Zerach, was Juda, haar schoonvader, die haar tijdens een zakenreisje voor prostituee had aangezien en met haar naar bed was geweest. (Genesis 38)
Rachab was daadwerkelijk prostituee, maar was tevens inwoonster van de stad Jericho, de stad die bij de inname van het beloofde land volkomen uitgeroeid moest worden. Rachab en haar familie waren de enigen die gespaard bleven. (Jozua 2; 6:20-25)
Ruth behoorde tot het volk van Moab, een volk dat door God wel was gespaard, maar dat tot de vijanden van het Israëlitische volk behoorde en voor altijd uitgesloten was van de geestelijke voorrechten van het volk van God. (Ruth1-4, Deut. 23:4)
Dan de vrouw van Uria. Haar naam wordt in Matteüs 1 niet genoemd, maar we weten dat ze Batseba heette. David, de koning van Israël, pleegde overspel met haar. Toen ze ontdekten dat hun daad niet zonder gevolgen was gebleven, liet David haar man Uria op slinkse wijze sneuvelen in de strijd zodat hijzelf met deze vrouw kon trouwen. (2 Samuel 11)
Ten slotte lezen we de naam van Maria. Van haar weten we dat ze jong was, uitgehuwelijkt aan Jozef en nog maagd. Bij haar, zo lezen we, werd Jezus, Die Christus genoemd wordt, verwekt. (Matt. 1:16) Ze bleek zwanger te zijn door de Heilige Geest. (Matt. 1:18-19) Ongehuwd zwanger.
Vijf verhalen die we tegenwoordig bijna ‘smeuïg’ zouden noemen en die voor velen van ons reden zouden zijn om de nazaten van deze ‘scheve’ verbintenissen af te wijzen voor bepaalde functies. Tijdens verkiezingscampagnes zouden zulke details telkens weer opgerakeld en breed uitgemeten worden, met name door de tegenstanders van de betreffende kandidaat, om maar aan te tonen dat iemand van zulke komaf onmogelijk geschikt kan zijn om een hooggeplaatste functie te bekleden.
God denkt daar blijkbaar echter heel anders over. Hij heeft deze vrouwen heel bewust een plaats gegeven in de stamboom van Zijn eigen Zoon. En Hij heeft dat bovendien laten vastleggen zodat wij het vandaag de dag kunnen lezen. Heel bewust.
Terwijl de goegemeente wellicht geneigd is zulke vrouwen ongeschikt te vinden als ‘voormoeder’ van de Heer Jezus, vindt God hen om een of andere reden wel degelijk geschikt. En daar kan ik maar één reden voor bedenken, een reden die ik samenvat met één veelzeggend woord. Genade.
Zoals de engel Gabriël dat tegen Maria verwoordde: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn. En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. (Lucas 1:28-30, NBG)
NALEVEN
De rode draad door de hele Bijbel heen zou je in één zin als volgt kunnen samenvatten: God verlangt intens naar een relatie met ieder mens en heeft Zijn Zoon gegeven om dat wat door de zonde onmogelijk was geworden weer mogelijk te maken.
In Johannes 3:16 staat het zo: Want God had de wereld zo lief dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Hoewel die liefde en genade aanvankelijk beperkt leken tot één volk, Israël, liet God al vanaf het begin duizelingwekkend en overweldigend duidelijk doorschemeren dat Zijn grote liefde iedereen omvat. Kijk bijvoorbeeld maar naar de plaats van deze vijf vrouwen in het geslachtsregister van Jezus.
Gods liefde en genade zijn niet gebaseerd op onze verdiensten, zijn geen beloning voor onze goede werken, maar liggen verankerd in Gods wezen.
Door de eeuwen heen hebben mensen die allesomvattende liefde onbereikbaar proberen te maken door stapels regeltjes en wetten te bedenken waaraan je moest voldoen om ‘erbij te horen’. Een bijna onmogelijke opdracht. Velen, en helaas vooral veel vrouwen, denken daarom ook nu nog dat God hen niet geschikt vindt om bij Hem te horen, omdat zij nooit aan Zijn eisen kunnen voldoen. Omdat ze niet volmaakt zijn. Omdat ze telkens weer de mist in gaan.
Maar God vindt het blijkbaar geen probleem om vrouwen zoals Tamar, Rachab, Ruth, Batseba en de jonge, ongehuwde Maria in te zetten in Zijn plan en hun zelfs een plaats te geven in Zijn stamboom, waarmee Hij Zelf als het ware Zijn eigen regels overtreedt. Hij aarzelt ook niet om mannen zoals Adam, Jakob, Mozes, David en Paulus (bepaald geen lieverdjes!) te gebruiken. Mensen die met al hun lek en gebrek mee mochten werken aan Gods plan met deze wereld.
Dus jij, wie je ook bent en wat mensen je ook hebben wijsgemaakt, jij bent in Gods ogen geschikt bevonden om bij Hem te horen. Niet omdat jij volmaakt bent. Niet omdat Hij alles maar door de vingers ziet. Maar omdat Hij zo veel van je houdt dat Hij jou door Jezus als Zijn kind heeft aangenomen. Dat maakt jou geschikt! En dat noemen we… GENADE!