Ken je van die weggetjes met een rij bomen aan beide kanten? Prachtige, grote bomen waarbij de zon door de takken schijnt, er speelse vlekken op de weg ontstaan, en onder aan de bomen veldbloemen in allerlei kleuren te zien zijn. Vogels die vrolijk kwetterend in de takken zitten. De ochtenddauw die net optrekt. Ken je zo’n weggetje? Nou, op zo’n weggetje liep ik. Een perfecte, rustige weg. En ik genoot!
Ik was er ook wel aan toe, want ik heb een hoop nare wegen bewandeld. Soms kreeg ik hoosbuien over me heen, soms overviel mij een donkere nacht. Soms was er een recht stukje, om dan toch weer te ontaarden in een hobbelweg, waarbij je moet oppassen dat je niet struikelt.
Maar nu dus alweer even op deze prachtige weg. Een kalme weg, waarop ik heb leren vertrouwen. Een weg waarop ik al het moois heb leren waarderen. Een weg waarop ik even op adem kan komen. Een rustig wandeltempo, genietend van alles om mij heen. Het lijkt wel of deze weg zich eindeloos voor me uitstrekt.
Tot ik van de week opeens aanbelandde op een T-splitsing. Een kruispunt. Een keuze.
Onderzoekend keek ik naar beide wegen, om te zien of ik er eentje definitief kon afwijzen. Een goede weg en een foute weg – dat zou de keuze een stuk eenvoudiger maken. Maar bij deze splitsing lijkt het niet zo te werken. Een weg naar het ene avontuur en een weg naar het andere avontuur. Dat is de keuze die voor me ligt.
Ik sta te dubben bij de ene weg. Kan ik in de verte zien wat mij te wachten staat? Dan richt ik me op de andere weg. Is dit niet het vervolg van de weg waarop ik nu loop? Welke weg moet ik nu inslaan? Ik kijk naar de bloemen en naar de vogels en naar de bomen, in de hoop dat zij me kunnen vertellen welke weg ik moet nemen, maar het blijft gissen.
Ineens schiet me iets te binnen. Toen ik in de regen liep, wandelde er een Gids naast me Die een paraplu boven mijn hoofd hield. Toen ik door het donker ging, scheen Hij met Zijn lamp voor mijn voeten, zodat ik het pad kon zien. Hij verbond mijn wonden wanneer ik viel en op deze prachtige weg wees Hij me regelmatig op al het moois om mij heen. Hij weet me altijd de weg te wijzen; ook als ik de verkeerde kant op gegaan ben, helpt Hij me terug te komen op de goede weg.
Ik draai me om. Met een glimlach om Zijn mond en Zijn armen achter Zijn rug staat Hij daar. Alsof Hij al weet wat ik wil vragen. ‘Ik weet het niet,’ stamel ik. ‘Ik weet niet welke weg ik moet kiezen.’
Daarop reikt Hij mij Zijn hand. Ik kijk in Zijn ogen, grijp Zijn hand vast en weet één ding heel zeker.
Welke weg ik ook insla, ik ga niet alleen.