Ook al was het nog middag, het was al aardig donker. Een koude wind woei door de straten. Ik hield de hand van mijn dochter stevig vast. Voor mij liep Frank met onze zoon op zijn schouders.
‘Hoelang nog, mama?’ vraagt mijn dochter.
‘Nog een klein stukje hoor!’ antwoord ik, en ik probeer haar hand vast te houden, maar ze trekt hem los en lacht om mijn bezorgdheid. Dan rent ze zelf over de stoep en glipt ze langs de mensen.
We zijn eerder op de dag naar een museum geweest en daarna nog lekker wezen eten in de stad. Nu moeten we een eindje lopen naar de auto; de auto die ons weer veilig thuis gaat brengen.
Ze komt weer even naast me lopen. Gelukkig was ze me niet uit het oog verloren. ‘Hoelang nog?’
‘Nog een klein stukje,’ zeg ik weer, want wat heeft het voor zin om te vertellen hoeveel kilometer het is, of hoeveel minuten dat zijn?
Ze neemt genoegen met mijn antwoord en stapt dapper door. Ondertussen spreekt ze zich zelf bemoedigend toe: ‘Nog een klein stukje. Ik loop gewoon door. We zijn er bijna.’
En met beeld voor ogen denk ik aan mijn eigen wandeling met mijn Vader. Ik trek mijn hand los uit Zijn hand, omdat ik vaak zelf wil lopen en rennen. Er is zo veel te zien op straat. Maar de weg duurt lang. Het is koud en donker en de sfeer op straat is grimmig.
‘Hoelang nog?’ vraag ik ongeduldig.
‘We zijn er bijna,’ zegt Hij. Hij wil mijn hand weer vastpakken, maar ik steek hem nukkig in mijn eigen zak.
‘Maar hoelang dan nog?’
‘Echt nog maar een klein stukje, kijk maar in de verte.’ Hij weet dat het geen zin heeft om het verder uit te leggen, omdat ik het toch nog niet zou begrijpen.
Maar het antwoord zint me niet. We zouden nu toch al lang Thuis moeten zijn? Het is zo koud en donker op straat. Ik huil zelfs een beetje om mijn woorden kracht bij te zetten.
Dan knielt mijn Vader bij me neer en Hij tilt mij op, zodat ik boven de mensen uit kan kijken. ‘Nu moet je goed kijken. Daar, recht vooruit. Zie je dat huis? Met al dat licht? Zie je, daar gaan we heen. Nog even volhouden.’ Hij houdt mij nog even vast en geeft mij een aai over mijn bol. ‘Echt nog een klein stukje.’
Ik laat mijn wang tegen Zijn jas rusten. ‘Nog een klein stukje,’ herhaal ik, ‘nog even volhouden.’
We zijn bijna Thuis.