Ik ben niet goed met niet-christenen. Keer op keer wordt dit mij pijnlijk duidelijk. Zoals laatst, toen ik op een bijeenkomst was waar de vraag werd gesteld hoe wij Jezus laten zien met ons leven. Een vrouw deelde mee dat haar hulp in de huishouding door haar toedoen onlangs tot geloof gekomen was. Een man vertelde hoe hij bij een plensbui op het voetbalveld zijn paraplu deelde met een ander, met als resultaat dat die ander een paar weken later in de kerk zat.
Zulke dingen heb ik nu nooit. Ik heb niet eens een gewone hulp in de huishouding, laat staan eentje die door mijn toedoen onlangs tot geloof gekomen is. En bij regen denk ik er domweg niet aan mijn paraplu te delen met een ander. Toch zou ik wel graag een lichtje willen zijn.
Voor de kapper bijvoorbeeld, of voor de fysiotherapeut. Mensen met een ziel voor de eeuwigheid, die met zekere regelmaat op mijn weg worden geplaatst. Maar kappers en fysiotherapeuten vragen altijd direct naar je werk. Of, nog erger, naar het werk van je partner. En wanneer ik deze vragen dan naar waarheid heb beantwoord, wordt het meestal stil. En in die stilte begint een liedje in mijn hoofd te dreinen: Moet ik gaan met lege handen, zo mijn Heiland tegemoet, zonder één geredde zondaar neer te leggen aan Zijn voet?
En dan droom ik ‘s nachts dat ik voor de troon van God sta en dat Hij me vraagt hoeveel geredde zondaren ik heb meegenomen. En omdat ik niet helemaal met lege handen wilde komen, heb ik de doos bij me met daarin de post die ik van jullie, geliefde lezers, kreeg. Brieven waarin staat hoe jullie zijn bemoedigd door mijn pennenvruchten. Met een kloppend hart overhandig ik de doos. Hij is zwaar, maar ik weet niet of hij opweegt tegen één geredde zondaar.
Fronsend inspecteert God de inhoud. ‘Deze brieven zijn afkomstig van mensen die al geloofden, niet van geredde zondaren.’ Ik buig mijn hoofd. ‘Ik weet het, Heer. Het enige wat ik kan is christenen kietelen. Blijkbaar is het echte werk niet aan mij besteed.’
Verbeeld ik het me nu of hoor ik Hem zachtjes lachen? ‘Zeg, christenkietelspecialist, weet jij wat het wachtwoord is?’
‘Genade?’ fluister ik verheugd.
Tekst: © Ben je mooi gezegend mee (Annemarie van Heijningen-Steenbergen)
In Ben je mooi gezegend mee sleurt Annemarie je mee langs de meest uiteenlopende levensitems. Haar onnavolgbare hink-stap-sprong-gedachten bepalen je bij correctieondergoed en psychologengedoe. Je wordt stilgezet bij werkverslaving en huisdierhysterie. En je belandt via bitterballen bij genadebrood. Kortom: geen hapklare brokken. Maar daarmee wel perfect om te gebruiken als opening van een vergadering, tijdens een rustig momentje overdag of voor het slapengaan.