Lange houten tafels, sneeuwwitte tafelkleden, glanzende kelken, zilveren kannen, schitterende borden en zonnestralen die door gekleurde glas-in-loodraampjes alles in een warm, goudgeel licht doen baden… Al tientallen keren heb ik er vanaf de zijlijn naar gekeken en altijd leek het heel gewoontjes, tot dit moment. Pas nu zie ik het zoals het is, en langzaam verschijnt er een glimlach om mijn lippen. Het is zover: vandaag is de tafel ook voor mij gedekt.
Stilletjes glijd ik in een van de houten banken en met de zachte orgelspel op de achtergrond dwalen mijn gedachten af. Precies een week eerder kreeg ik de uitnodiging. Geen geschreven kaartje, geen zakelijk e-mailtje, geen ellenlange uitweiding, maar eeuwenoude woorden, opgetekend in een nog ouder boek.
Geliefde, zo luidde de aanhef, en op de een of andere manier voelde ik me ook zo – geliefd – totdat ik las wat er volgde. Aan tafel werden niet gewenst zij die vloeken of lelijke woorden spreken, zij die zich bezighouden met duistere praktijken, zij die hun ouders of andere gezaghebbenden ongehoorzaam zijn, zij die haten, hebberig zijn of met geld smijten, zij die liegen en roddelen…
Alle vredige gevoelens vervlogen, want hoe lief en aardig ik misschien ook lijk, roddelen doe ik nogal eens. Leugentjes floepen soms zomaar uit. Af en toe ben ik verschrikkelijk hebberig en eerlijk gezegd ben ik best vaak jaloers. Mijn glimlach stierf weg en ik las de woorden nog eens, maar net toen ik de laatste hoop wilde laten varen, las ik wat daaronder stond. Dit wordt je niet voorgehouden om je te ontmoedigen, alsof niemand de uitnodiging zou kunnen aannemen, dan alleen degene die perfect zijn. Juist zij die weten dat er nog zo veel aan hen schort en erkennen dat ze het zelf niet redden, mogen aan tafel gaan.
Als het laatste klanken wegsterven, schud ik mijn gedachten van me af. Al mijn aandacht richt ik op wat voor me gebeurt – geen moment wil ik van dit alles missen – en dan klinkt de nodiging. Kom, alle dingen staan gereed. Opeens slaat de twijfel toe en vragen buitelen door mijn hoofd. Is de uitnodiging wel echt aan mij gericht? Heb ik het niet verkeerd gelezen? Moet ik misschien voor de zekerheid blijven zitten? Wachten op een volgende keer? Even aarzel ik, maar dan hoor ik het weer, zachtjes in mijn oor en dan in mijn hart: Kom! Ook jij bent welkom aan Mijn tafel met al je fouten en gebreken, al je tekortkomingen en zonden. Ik heb een plaatsje voor je vrijgehouden. Kom!
Op het moment dat ik een plekje aan de tafel gevonden heb en zie hoe het brood in tientallen stukjes gebroken wordt en de wijn maar blijft vloeien, dringt de betekenis van Jezus’ sterven meer dan ooit tot me door. Zijn lichaam werd gebroken, om het mijne te redden. Hij droeg mijn zonden, zodat ik er niet aan onderdoor zou gaan. Hij liet Zich aan het kruis nagelen, om mij de pijn te besparen. Hij stierf, zodat ik kan leven – eeuwig leven.
Vol onbegrip om die genade stop ik een stukje brood in mijn mond, drink ik van de wijn en besef: onvoorstelbaar wonderlijk dat ik aan Zijn tafel mag zitten. Dat Hij me nodigt en me zo dicht bij Zich wil. Dat Hij me door een stukje brood en een slokje wijn laat weten…
Mijn kind, Mijn bloed is ook voor jou vergoten,
Mijn lichaam werd gebroken voor jou.
Geloof in Mij, houd vast aan Mijn beloften
dan ben je voor eeuwig verzekerd van Mijn liefde en trouw.