Er was eens een man die zich enorm aan zijn eigen schaduw ergerde. Hij was zo ongelukkig over zijn eigen voetstappen, dat hij besloot om ze achter zich te laten. Maar dat leek een onbegonnen karwei; bij elke stap die hij zette, volgde zijn schaduw hem moeiteloos.”Ik moet harder lopen,” verzuchtte hij. Dus liep hij harder en harder, net zo lang tot hij dood neerviel. Was hij gewoon in de schaduw van een boom gestapt, dan was hij van zijn eigen schaduw verlost geweest. En als hij was gaan zitten, waren er geen stappen meer geweest. Maar daar had hij niet aan gedacht.
Tsjang Tsuh ( uit Schaduwvlucht van Mirjam van der Vegt)
“Ja, maar dat ben je zelf ook”, zei mijn man laatst toen ik verzuchtte dat de kinderen zo druk waren. Ik wist dat hij gelijk had. Ik roep tegen mijn kinderen dat ze niet moeten rennen door het huis, terwijl ik zelf met een onnodig vlugge pas door het huis loop.
“Nu ga je eerst eens rustig zitten”, zegt mijn man weleens tegen me en dan moet ik me nog bedwingen om niet nog even dit te doen, en dat moet nog opgeruimd worden.
De man die voor zijn schaduw op de loop gaat. Nee, ik ben niet op de vlucht voor mijn eigen schaduw, maar ik wil mijn eigen benen wel eens voorbij lopen. Net iets meer willen doen dan eigenlijk kan of moet. Alle touwtjes zelf in handen willen houden. Zelfs in mijn geloofsleven heb ik er last van. Dit moet ik nog even doen, dat boek nog lezen en dan kom ik er vast. Als ik dat nou gedaan heb, weet ik hoe het werkt. Het een na het ander stapel ik op mijn hoofd.
Totdat zacht in stem in mijn hoofd klinkt: “Laat mij toch voor je zorgen!”
God de Vader, Hij wil voor ons zorgen. Hij wil voor mij zorgen.
Maar het lukt me zo moeilijk om zijn dochter te zijn. Het zou me zo heerlijk lijken om ’s ochtends op te staan met het kinderlijk vertrouwen dat God voor me zorgt. Het voelt soms alsof ik te ‘volwassen’ ben om Zijn kind te zijn. Alsof ik tegen God zeg: “Het is lief bedoeld, maar ik zorg zelf wel voor mijn natje en mijn droogje. Ik denk dat ik wel weet hoe ik er moet komen.”
Totdat die Stem weer zacht fluistert: “Laat mij toch voor je zorgen. Ik weet wat je nodig hebt.”
Ik denk dat het tijd wordt dat ik eens gehoor ga geven aan die Stem.
“Ik weet niet hoe ik er komen moet, wilt U voor mij zorgen?”
Morgen ga ik eerst maar eens onder een grote boom zitten, met mijn benen lang uitgestrekt.