‘Hallo, ik ben Esther.’ Met een uitgestoken hand stapte ik af op de drie brede mannen met tatoeages en over elkaar geslagen armen. Ze keken me echter aan alsof ik van een andere planeet kwam. Het duurde een paar seconden voordat een van hen mijn uitgestoken hand aannam en zijn naam zei. Maar niemand beantwoordde mijn glimlach.
Ik liep door naar de zithoek, waar een gerimpelde dame zat met een sigaret in de ene en een glas bier in de andere hand. Tegenover haar schalde stampende muziek uit de speakers van de computer. Op het tv-scherm daarnaast speelde een enge kinderfilm.
Mijn dochtertje volgde in mijn kielzog. Zij was uitgenodigd voor de verjaardag van een meisje in onze nieuwe buurt. Ik was alleen maar even mee.
‘U bent vast de oma,’ glimlachte ik naar de vrouw, terwijl ik mijn hand uitstak. Ze nam me van top tot teen op, snoof en zette toen haar bierglas neer om me een hand te geven. Ik feliciteerde het jarige meisje, dat bij haar oma zat. Zij straalde. We woonden nu twee weken in hun straat en ze kwam dagelijks bij ons spelen.
‘Ga lekker zitten. Wil je koffie?’ De moeder van de jarige had ik al eerder gesproken. Zij was van de volwassenen de enige die blij was dat ik er was. Op mij na dan; ik was ook blij. Om de een of andere reden voelde ik me op mijn plek. Omdat er toch niemand van plan was om een gesprekje met me aan te knopen, maakte ik van de gelegenheid gebruik om in stilte te bidden, mijn arm om de schouders van mijn meisje dat de omgeving geboeid in zich opnam. Dank U wel voor deze prachtige mensen, Vader. Help ons om hun Uw liefde te laten zien.
We bleven niet lang, die dag. Onze dochter voelde zich niet op haar gemak, dus ging ze met me mee naar huis. Ik groette oma en zwaaide naar de mannen. ‘Fijne dag verder!’ Ze staarden zwijgend terug. De liefde die ik voor hen voelde, kon alleen maar van God zijn: Hij was blij dat Hij dit huis binnen kon lopen door een van Zijn kinderen in wie Hij woont met Zijn Geest. Want Hij houdt van deze mensen en wil graag bij hen zijn.
Het is inmiddels bijna anderhalf jaar later. Vertrouwen kregen we niet cadeau, maar onze volhardende vriendelijkheid bleek onweerstaanbaar. Toen er bij een ruzie wapens waren getrokken en ruiten gesneuveld, mochten wij de kinderen opvangen. We vroegen de ouders hoe het voor hen zelf was en oordeelden niet, met als gevolg dat er tranen vloeiden. Vanaf die dag mochten we delen in hun blijdschap en hun zorgen, en we mochten met hen bidden.
Een paar van hen gaan nu af en toe mee naar de kerk. Ze praten er niet over met ons. Ze geven alleen met één lettergreep te kennen wat ze daar vinden: rust. We bidden ervoor, blijven dichtbij en hebben vertrouwen: God heeft hen al die tijd gezocht. Uiteindelijk zal Hij hen vinden. En wij zitten op de voorste rij, terwijl Hij stukje bij beetje hun harten wint.
Wat een eer!