Ze was een meisje van eenentwintig toen haar moeder ziek werd. Ze was bijna verloofd en verlangde ernaar om te trouwen. Terwijl ze de verlovingskaartjes zat te schrijven, hoorde ze een diepe zucht en geraas van vallende spullen: haar moeder werd onwel, viel op de grond en raakte in een coma. Spannende dagen volgden, zou moeder het redden? Zou ze bijkomen? En áls ze bij zou komen, hoe zou ze zijn? Helder? Lichamelijk goed?
Na negen dagen kwam haar moeder inderdaad bij; het bleek dat ze volledig verlamd was, aan bed gekluisterd voor de rest van haar leven. Zij was zestig. Het meisje vroeg zich af: hoelang zou de rest van haar leven zijn?
Als je de jongste bent, je oudere zussen allemaal al getrouwd zijn en als je leeft in 1961, blijft er maar één mogelijkheid over: jij moet voor je moeder zorgen. ‘Want,’ zegt iedereen, ‘moeder heeft immers heel haar leven voor anderen gezorgd. Nu moet er voor moeder gezorgd worden…’ En zo werd het meisje mantelzorger.
Negen maanden heeft het geduurd. Achteraf prima te doen. Maar toen ze eraan begon, wist ze dat niet. Het had járen kunnen duren. Het meisje, míjn moeder, zegde haar baan op en zorgde voor haar moeder.
Wat zou ik doen? vraag ik me af. Wat zou ik hebben gedaan? Toen ik eenentwintig was, zat ik in het laatste jaar van mijn studie. Een klein jaartje later trouwde ik. Zou ik Mark hebben laten wachten, om thuis voor mijn moeder te zorgen? Zonder dat je weet waar en hoe het zal eindigen? Zou ik in staat zijn om zo onzelfzuchtig mijn plannen aan de kant te zetten?
In alle oprechtheid weet ik niet wat ik gedaan zou hebben. Of ik mijn plannen aan de kant had gezet. Mezelf kennende zou ik ingewikkelde constructies hebben bedacht om alles te kunnen blijven doen én te kunnen zorgen. Onmogelijk natuurlijk.
Mijn moeder vertelt weleens over die tijd. Dat ze hoopt dat ze, als ze zelf ooit zo ziek wordt, net zo’n lieve patiënt zal zijn als haar moeder. ‘Ze zeurde niet, je kon aan alles merken dat ze dankbaar was.’ Ze zegt niet dat ze hoopt dat dan een van haar dochters voor haar zal zorgen. Ik weet dat die verwachting niet bij haar leeft.
Maar wát ga ik doen als mijn moeder of vader hulpbehoevend wordt en voortdurende zorg nodig heeft? Word ik dan mantelzorger? Ik ben blij dat ik daar nu nog geen antwoord op hoef te geven. Maar misschien is dat de vraag eigenlijk niet. Het gaat namelijk uiteindelijk over mijn hart: Ben ik bereid om een streep door míjn agenda te zetten om onbaatzuchtig naar een ander om te zien? Hoever wil en kan ik daarin gaan?
Gelukkig is dat een vraag waar ik nu geen antwoord op hoef te geven; maar waar ik wel over na mag denken.
Mantelzorger zijn heeft mooie, maar vaak ook moeilijke kanten. Je staat er niet alleen voor is bedoeld als steuntje in de rug voor mantelzorgers. Het wil bemoediging, inspiratie en herkenning bieden. De overdenkingen erin zetten je stil en laten je met andere ogen kijken naar je taak als mantelzorger en de rol van het geloof daarin. De vragen helpen je om je gedachten te verwoorden. De praktische tips en informatie geven je concrete handvatten. Want … je staat er niet alleen voor!