Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp?
(Psalm 121:1, NBV)
BIJBELGEDEELTE
Een pelgrimslied. Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEER Die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal je voet niet laten wankelen, Hij zal niet sluimeren, je Wachter. Nee, Hij sluimert niet, Hij slaapt niet, de Wachter van Israël. De HEER is je Wachter, de HEER is de schaduw aan je rechterhand: overdag kan de zon je niet steken, bij nacht de maan je niet schaden. De HEER behoedt je voor alle kwaad, Hij waakt over je leven, de HEER houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot in eeuwigheid.
(Psalm 121:1-8, NBV)
EEN STAPJE DICHTERBIJ
Ik zal nooit vergeten dat mijn wiskundeleraar na de zomervakantie vertelde dat zijn zoon verongelukt was tijdens een bergwandeling. Het wonderlijke was dat op de rouwkaart een tekst uit Psalm 121 stond: Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? Als kind en tiener maakte dat grote indruk op mij. Hoe kun je bij zo’n verschrikkelijk ongeval in de bergen uit de voeten met Psalm 121?
Psalm 121 zou je kunnen zien als een gesprek tussen twee pelgrims. De eerste pelgrim slaat zijn ogen op naar bergen. Een reis door de bergen zit vol met risico’s. Je kunt struikelen en vallen, zoals de zoon van mijn wiskundeleraar. Je kunt een zonnesteek oplopen. Je kunt angstig worden. En de pelgrim in ons verhaal kijkt naar de bergen die voor hem liggen en denkt: waar komt mijn hulp vandaan?
Waar komt mijn hulp vandaan, vraagt ook de pelgrim in onze psalm. Al in het tweede vers klinkt een antwoord en daardoor lijkt het alsof er in deze psalm een gesprek gevoerd wordt door twee pelgrims. Mijn hulp komt van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft.
Lekker makkelijk, denk je misschien. Kun je niet beter gewoon de hulp van mensen verwachten? Van mensen weet je immers zeker dat ze bestaan. Aan mensen weet je wat je hebt. Aan God wellicht niet. Of toch wel? Mensen zijn er niet altijd. Veel mensen kunnen voor je klaarstaan, maar uiteindelijk moet je zelf, net als de eerste pelgrim in onze psalm, in je eigen leven omgaan met die hoge bergen.
De tweede pelgrim is ervan overtuigd dat God, Die de aarde en hemel gemaakt heeft, je kan helpen. Hij Die jou het beste kent, omdat Hij jou geschapen heeft, wil jou helpen. Hij zal je voet niet laten wankelen, Hij zal niet sluimeren, je Wachter. Hij sluimert niet, Hij slaapt niet. Soms zeggen mensen weleens: ‘Toen mijn geliefde omkwam, keek God zeker even de andere kant op.’ Het is uiting van de vraag naar Gods aan- en afwezigheid in het lijden. Een vraag die al eeuwenlang, zowel binnen als buiten de kerk gesteld wordt. Hoe kan het dat sommige dingen gebeuren? Hoe kan het dat de zoon van mijn wiskundeleraar van de berg valt en God niet ingreep?
We weten dat het lijden bij het leven hoort, maar dat lost onze waaromvragen niet op. Toch lezen we in deze psalm dat je erop mag vertrouwen dat God niet een andere kant op gekeken heeft, als er iets ergs plaatsvindt. Hij zal je voet niet laten wankelen, Hij slaapt niet. Hij waakt over je leven.
Dat betekent niet dat je niet zal sterven, dat je niets overkomt. Maar wat er ook gebeurt, God is bij je. Hij waakt over je leven en geeft leven, want bij Hem is iets te vinden wat geen mens ons bieden kan. Het leven met een hoofdletter. Het Leven bij God waarin wij mensen in eenheid met Hem zullen leven.
GEBED
Lieve God, we danken U dat we in al onze hoge bergen mogen roepen naar U. Om Uw hulp, als we het zelf niet meer zien zitten. We danken U dat U over ons leven waakt. Wees ons nabij in ons verdriet en geef ons vertrouwen in U als we onze geliefden moeten missen. Als de bergen soms te hoog lijken, komt U dan met Uw Geest en liefdevolle nabijheid. Amen.