Vrienden van ons gaan soms op straat evangeliseren. Ik bewonder dat, maar zie mezelf dat niet doen: als het móét, heb ik niets meer te melden. Wat ik wél kan, is bidden: ‘Heer, geef me Uw hart voor mensen. Zegen anderen door mij heen.’ Als ik dat doe, gebeurt het soms bijna vanzelf.
Zoals dit weekend, bij het natuurgebied net buiten de stad. Wij parkeerden naast twee auto’s die haast tegen elkaar aan stonden. De geblindeerde ramen omlaaggedraaid, stevige achtergrondmuziek, zwaar opgemaakte meiden en stoere Marokkaanse jongemannen. Afgaande op hun verbazend dure auto’s verdienen ze hun inkomen niet met een doorsnee baantje. Eerder iets met drugs of vrouwen misschien? Een jongeman, die onderuitgezakt op zijn stoel zat, keek me met een lege blik aan. Allemaal hielden ze een ballon aan hun mond: ze waren lachgas aan het gebruiken. Verloren zoons en dochters, op zoek naar vervulling.
Op maandagochtenden zie ik de stille getuigen daarvan hier vaak rondslingeren: leeggelopen ballonnen, lachgaspatronen, lege snackverpakkingen, soms gebruikte condooms. Dan bid ik altijd voor degenen die hier zijn geweest: ‘Heer, ze weten niet wat ze waard zijn. Stuur alstublieft mensen die hun vertellen Wie U bent!’
Nu waren ze hier. Ik keek Ralf aan. Zal ik met hen gaan praten? vroeg ik geluidloos. Hij grijnsde vrolijk, alsof hij wilde zeggen: Ga je gang. Maar ik aarzelde. Ze waren onder invloed, ze waren met veel en wat zou ik moeten zeggen?
Voordat ik het wist, waren wij aan onze wandeling begonnen. Toch zat het me niet lekker. Wat maakte het uit dat ze onder invloed waren? De Heilige Geest zou heus wel sterk genoeg zijn om tot hen door te dringen. Hij heeft óns geroepen om Hem bekend te maken. Wat komt er van deze jongelui terecht als niemand dat doet?
Drie kwartier later waren we terug. Zíj waren nog steeds aan het gebruiken. Opnieuw keek ik Ralf aan. ‘Toe dan!’ zei hij lachend.
Ik keek naar hen. Wat zijn ze de moeite waard… En voordat ik me weer kon bedenken, stapte ik op hen af. ‘Hallo.’ Ik glimlachte naar een jongeman die tussen de twee auto’s stond.
Hij keek verbaasd op. ‘Hallo?’
‘Geloof jij dat God bestaat?’ vroeg ik.
‘Eh… ja, er is een God,’ stemde hij in.
Nieuwsgierige gezichten kwamen dichter naar de open ramen van de twee auto’s; de jongeren die genoeg bij zinnen waren, luisterden mee. ‘Wij zijn christenen,’ vertelde ik. ‘Ik geloof dat God van jullie houdt. Hij heeft een beter plan voor jullie dan dit.’ De jongen keek me afstandelijk aan, peilend. Ik voelde alleen maar liefde voor hem. ‘Hij houdt heel veel van jou. Hij is op zoek naar jouw hart,’ vervolgde ik.
Hij zweeg even en zei toen afwijzend: ‘Ik heb al een God.’
‘Allah?’ vroeg ik. Een kort knikje. ‘Ik denk dat wij allebei geloven dat er één God is,’ veronderstelde ik. ‘Zou het kunnen dat die God een beter plan voor jou heeft dan dit?’
Hij stak zijn handen in zijn zakken en keek langs me heen. ‘Dat denk ik wel,’ gaf hij toen toe.
Ik voelde dat ik het hier het beste bij kon laten; de ruimte was op, maar het was wel geland. ‘Dat was eigenlijk alles wat ik tegen jullie wilde zeggen. Een fijne dag verder,’ zei ik met een glimlach. Hij knikte bij wijze van groet en ik ging terug naar mijn gezin.
Had dit wel zin? vroeg ik me daarna af. Had ik niet over Jezus moeten beginnen? Maar toen wist ik het weer: het Koninkrijk van God is als zaad, ogenschijnlijk onbeduidend. Maar als het in de aarde valt, kan Gods Geest ermee aan het werk, en als de grond vruchtbaar is, brengt het Leven voort.
Esther schreef mee aan Kom op adem, een dagboek dat je elke dag uitdaagt om je rust bij God te vinden. De stukjes zijn bewust kort en nodigen uit om even niets te hoeven, maar gevuld te worden met de vrede van God. De rode draad wordt gevormd door de namen en eigenschappen van God. Daardoor ligt de focus niet op iets dat lezers moeten doen, maar op stilte en verwondering.