Kimberleys wereldje is ingestort, want weken geleden verdween haar moeder. Sindsdien heeft ze niets meer van haar gehoord. Haar vader zorgt voor Kimberley en dat doet hij best goed: haar donkere krullen zijn uitgeborsteld, haar kleren schoon en haar tanden gepoetst. Maar hij is erg boos op zijn vrouw, die hem en de kinderen heeft laten zitten.
‘Ik mis mama niet,’ beweert Kimberley stellig, terwijl ze ijverig deeg staat te kneden. Ze was een dagje vrij en kwam een halfuur geleden bij me met een pak bakmix dat ze van haar zakgeld had gekocht.
‘Nee?’ Ik breek een ei in haar kom.
‘Nee. Ik blijf bij papa. Papa zegt dat mama mij niet krijgt.’
Ik maak me daar zorgen om. Haar moeder komt ongetwijfeld binnenkort boven water en zal zeker contact met Kimberley willen. Ik weet hoeveel ze van haar houdt. Dat ze niets van zich laat horen, zegt mij vooral iets over de mate waarin ze ingestort moet zijn. Ik hoop en bid dat ze op een veilige plek is, terwijl ik de deegroller pak en bloem op het werkblad strooi. ‘Ik weet niet of mama terugkomt bij papa, maar mama komt zeker wel terug bij jou,’ zeg ik. ‘Ze houdt heel veel van jou.’
‘Ik denk dat mama niet op mijn verjaardag komt,’ meent Kimberley met een neutraal gezichtje, terwijl ze de deegbal plat rolt.
‘Jawel hoor, als jij jarig bent, heeft mama al lang weer contact met jou.’
Kimberley is opgehouden met rollen en staart naar de bakvormpjes.
Ik sla mijn armen om haar heen. ‘Zou je het fijn vinden om iets voor mama te maken? We kunnen het bewaren en aan mama geven als je haar weer ziet.’
Dat lijkt Kimberley wel fijn, want diep in haar hart mist ze mama natuurlijk wél. Zo erg zelfs, dat ze zichzelf niet kan toestaan om de pijn te voelen.
Wat later gaat Kimberley mee mijn dochter uit school halen. Ons meisje en ik hebben in het lokaal een gesprekje met de juf. Kimberley wacht even op de gang.
‘Daar hing iets aan de muur over God,’ vertelt ze later.
‘O ja, het Onze Vader,’ weet mijn dochter.
‘Ik heb het wel vijf keer gedaan,’ vertelt Kimberley. ‘Dat was leuk.’
‘Ja? Heb je gebeden?! Je zei pas dat je niet meer gelooft, toch?’ vraagt mijn dochter. Want nadat Kimberley door het contact met ons God eerst leek te leren kennen, werd het haar op een bepaald moment te ingewikkeld en besloot ze toch niet te willen geloven.
‘Ja… maar soms ben ik ’s nachts bang. Dan word ik wakker en zie ik mama staan, maar ze is dan heel eng. Of ik zie een ander eng iemand. Maar dan zeg ik: ‘Jezus, wil je me helpen?’ En dan komt Hij en dan gaat het weg. En Hij blijft dan bij me.’
Tja, als dat is hoe Hij is, hoe kun je dan níét in Hem geloven? Haar moeder is weg, maar Jezus laat Kimberley niet alleen. En dat relativeert mijn zorgen: wat er ook gebeurt in het leven van Kimberley, als Jezus in haar leven is, is er toekomst voor haar.