Onrustig ben ik, druk en gestrest. Moe ben ik, gapend en slapend. Ambities heb ik, doen en dromend.
Zonder dat ze het zelf door heeft, leren mijn dochter en ik veel van elkaar. Ik leer haar zeggen ‘appel’ en ‘bal’, zij leert me om er met plezier naar te kijken. Ik leer haar drinken uit een beker, zij leert mij om geduldig te wachten tot ze het opheeft. Ik pak haar hand als we gaan wandelen, zij leidt me naar momenten van geluk.
Stralend laat mijn dochter me zien dat ze bekers kan stapelen. Gierend van de lach rent ze door de kamer, genietend van het moment, van haar vrijheid en haar kunnen. Ze is niet bezig met toekomst en later, ze beleeft elke dag als een vol geschenk en een uniek moment. Elke ochtend staat ze lachend op en stralen haar ogen als ze uit bed mag. Elke ochtend eet ze met volle overgave haar ontbijt. Elke avond valt ze tevreden in slaap, toegezongen en toegedekt.
Mijn dochter leert me dat elke dag een nieuwe dag is. Ze leert me dat opstaan met een lach je dag een beetje leuker maakt en als ze op haar eten kauwt ben ik dankbaar voor het dagelijks brood. Ze leert me dat ik ’s avonds tevreden kan gaan slapen en dat na een lange nacht Gods zon me vrolijk toe straalt.
Mijn dochter laat me zien wat het is om geborgen te zijn. Als ze schuilt in mijn armen en haar duim in haar mond steekt, als ze haar hoofdje neerlegt op mijn schouder, als ze ’s avonds dicht tegen me aan op de bank kruipt. Ze komt tot rust, mijn armen zijn haar veilige haven en mama’s kus doet tranen drogen.
En als ik druk ben, moe, gestrest of vol onvervulde verlangens, dan ga ik zitten en denk ik aan mijn dochter. Aan haar warme armen om mijn nek en een natte kus op mijn gezicht. Aan tevreden slapen, aan kietelen in je buik en onbezorgd lachen en eten. Aan God wiens armen nog breder, langer en groter zijn om te troosten, aan Gods mond die tranen wegkust, boosheid weg zwaait en zorgt voor volmaakte en volkomen rust. Daar wil ik zijn.
Heer, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is voor mij en te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij – Psalm 131:1-2