Er zijn van die dagen dat ik tegen het einde van de dag een stille blijdschap in mezelf voel. Het welt op als de klanken van de mooiste muziek, plooit zich in de hoeken van mijn ziel en maakt sprankelende bubbeltjes die opstapelen en uiteenspatten. Zo’n dag voelt in zijn perfectie als een cadeau.
Gek genoeg gebeurt er op zo’n dag niets spectaculairs. Ik geniet in de vroege uren van de stilte in huis, van Gods woord, ik bid. Dan volgt er een uurtje stroomversnelling van ontbijtjes en broodtrommels klaarmaken, kusjes en knuffels delen, onder- en terechtwijzen, sussen, uitzwaaien. Vervolgens volgen er taken die op een of andere manier mij altijd doen denken aan vervlogen tijden en eenvoudige vrouwen die met een lied in hun hart zich toewijdden aan het huisvrouw- en moeder-zijn. Aan tijden toen het leven nog ongecompliceerd was, het woord zelfontplooiing nog niet bestond, niemand het woord burn-out kende of nadacht over een levensmissie. Toen ‘zijn’ nog hetzelfde was als bestaan en je roeping gelijk stond aan doen wat op je pad kwam van dag tot dag.
Nadat ik mijn zelfrealisatie-projecten losgelaten had (zie mijn vorige blog), werd het huishouden in al zijn eenvoud iets wat me met een serene vreugde vervult. Die ene la opruimen waar ik jaren niet meer naar omgekeken heb, een kinderkamer in alle rust – en zonder een intern dialoog in gedachte tegen het bewuste kind dat alles zo rommelig achterlaat – opruimen en genieten van de orde die vervolgens ontstaat.
Dan, in alle rust, een gesprek voeren met een vriendin of collega, iets van mijn to do-lijst afronden en afstrepen, zonder het wurgende gevoel van mezelf moeten bewijzen, moeten presteren of anderen overtreffen. Iets doen voor een ander (gewoon omdat het kan), genieten van de natuur en dan, na schooltijd, van de kinderen. Doen wat ik jaren te weinig gedaan heb met ze: tegen elkaar kruipen op de bank, praten over grote kleine-meisjes en -jongensdilemma’s en intens genieten van het feit dat ik intens kán genieten van dit alles. Wat weinig kan lijken, in vergelijking met mijn vroegere maatstaf van succes en bekendheid. Maar wat eigenlijk ontzettend veel is, als ik echt en met mijn hart kijk.
De stille blijdschap wordt op enig moment een soort van vreugdevolle trots, waarbij ik denk: ‘Wat fijn, ik kan dingen loslaten, ik kan genieten van eenvoud, ik kan leven zoals God dat wil. Ik ben gehoorzaam en het lijkt bijna alsof er geen ruimte meer is voor zonde. Ik kan dit gewoon!’
Totdat ik de realiteit weer onder ogen krijg. Na het bedritueel met mijn dochter (‘nu is het echt tijd om te slapen meid!’) loop ik naar de kamer van mijn zoon. Amper een minuut later roept mijn dochter: ‘Mama, mama!’ en staat op de gang, klaar om naar beneden te lopen. Beneden zit bezoek, ik wil niet dat zij haar horen roepen. En ik wil dat ze nu slaapt, ze heeft rust nodig.
‘Wat nu weer?’ roep ik geïrriteerd, op een harde toon.
Grote ogen kijken me aan. Zachtjes zegt ze: ‘Je hebt je vest laten liggen…’ En ze loopt terug. Met tranen in haar ogen. Het snijdt door mijn ziel en ik buig beschaamd mijn hoofd. Ik moet denken aan iets wat een aantal weken geleden een andere moeder over haar eigen ‘foute’ gedrag zei tegen haar kinderen: ‘Dit is jullie moeder zonder Jezus, dit is haar oude mens. Daarom heb ik Hem elke dag, elk minuut nodig, om niet zo te zijn.’
Trots op mezelf? Ik weet wel beter, ondertussen. Er is maar één op wie we trots moeten zijn: de Heer (2 Korinthe 10:16). Stille blijdschap? Ja. Het wordt me cadeau gegeven, elke dag opnieuw. Dankbaarheid? Ja. Alles wat mooi, goed en fijn is (incl. het kunnen loslaten en genieten): het wordt me cadeau gegeven, elke dag opnieuw. Onverdiend.