Meer dan een halfjaar speelde ze niet meer buiten, nadat haar broertje uit huis geplaatst werd, een van de meisjes hier uit de buurt. Want ouders kunnen zomaar iedereen de schuld geven van wat er misging en bang zijn dat de andere kinderen ook worden weggehaald. Wat misten we haar. Nu mag ze wel weer buitenspelen, maar ze mag niet bij ons binnen komen. Alleen buiten mag ze met ons meisje spelen.
Dus zit ze op het bovenste trapje van ons balkon, met haar gezichtje tegen het hekje gedrukt, in een poging zich zo goed en kwaad als het gaat toch te warmen aan de liefde die ze altijd bij ons vond. Want over het balkontrapje is niets tegen haar gezegd, dus dat mag, vindt ze…
Ik zet de balkondeur wagenwijd open, maar zit wijselijk net binnen de deur, zodat het van buitenaf niet opvalt dat we praten, terwijl de kinderen samen met water knoeien. Maar dat doen we wel. Ik vertel haar hoe lief ik haar vind, dat we van haar houden, ook als we haar niet zien, en dat het goed is dat ze niet binnenkomt als dat niet mag. Maar wat zou ik haar graag als vanouds binnenhalen, haar knuffelen, die veel te wijze blik in haar ogen voor heel even weg troosten, samen koekjes bakken en kletsen.
Wat moet het moeilijk zijn om zo verscheurd op te groeien. Maar ook: wat moet het moeilijk te zijn om vader of moeder te zijn en niet te snappen waarom instanties vinden dat ze je kinderen moeten beschermen, want je houdt van je kinderen en je doet je best zo goed mogelijk voor hen te zorgen, dus wat is het probleem? Zolang de kinderen maar luisteren, is er niets aan de hand, dus als het helemaal uit de hand loopt, hebben ze dat toch aan zichzelf te wijten?
Soms zou ik willen dat ik de dingen kon veranderen, kon oplossen, kon liefhebben totdat al dat puin in mensenlevens verkruimelt tot stof; tot liefde en vrijheid gaan regeren. Ik geloof ook dat dat kan. Maar alleen als mensen het durven toe te laten, samen durven te werken, te durven zien dat dingen misgaan en te durven leren.
Tot die tijd doen we het zo. Zij op het trapje, ik binnen bij de deur, net alsof ik er niet ben. Zolang het kan, want wie weet of ze morgen ook nog naar buiten mag, of dat het dan weer voor lange tijd voorbij is. Als ze er thuis lucht van krijgen dat ze contact met mij heeft, zal het wel snel weer over zijn. Ik voel dat zij zich daar ook van bewust is. Dus genieten we van het moment.
Op een gegeven moment verdwijnt mijn dochter naar haar kamer. Even later komt ze terug met een kinderbijbel die ze een keer met Kerst van de zondagsschool gekregen heeft. ‘Vind je het goed dat ik die aan haar geef, mam?’ Natuurlijk vind ik dat goed. Misschien wordt het boek thuis van haar afgenomen. Maar zo niet, dan kan ze zich ’s avonds, als ze alleen is, warmen aan de liefde van God. Bij Hem kunnen ze haar niet vandaan houden; Hij zal altijd dicht bij haar zijn.
Esther schreef mee aan Kom op adem, een dagboek dat je elke dag uitdaagt om je rust bij God te vinden. De stukjes zijn bewust kort en nodigen uit om even niets te hoeven, maar gevuld te worden met de vrede van God. De rode draad wordt gevormd door de namen en eigenschappen van God. Daardoor ligt de focus niet op iets dat lezers moeten doen, maar op stilte en verwondering.