Jaren geleden werden mijn man en ik op een zondagochtend allebei wakker uit een nachtmerrie. Ik had gedroomd dat ik de gloednieuwe beamer in de gemeente verkeerd had aangesloten en het hele geval had opgeblazen. De droom van mijn man was wat benauwder: tijdens een dutje op de bank was er een tijger boven op hem gaan liggen. Het beest kroop steeds hoger en had uiteindelijk zijn poten stevig om zijn nek geslagen, zodat hij zich niet meer kon bewegen. Badend in het zweet werd hij wakker.
‘In de Bijbel waren er mensen die dromen konden uitleggen. Wat zouden die van ons betekenen?’ zeiden wij tegen elkaar. De mijne was niet zo moeilijk. Ik moest die ochtend voor het eerst met de beamer werken en was – ondanks een gedegen uitleg – als de dood dat ik het verkeerd zou doen. De droom van mijn man was wat moeilijker. ‘Als ik het aan een psycholoog zou vragen, zou hij vast zeggen: “Meneer, ervaart u de relatie met uw vrouw als verstikkend?”’
Het leverde hem bijna een kussen op zijn hoofd op, waarmee ik die uitleg zou onderschrijven. ‘Nee, ik denk eerder dat je last hebt van een slecht geweten,’ zei ik. ‘Je hebt de poes zo vaak van je schoot gejaagd, dat ze in je dromen wraak komt nemen.’
Ach, ik neem mijn dromen niet zo serieus. Ze zijn grofweg onder te verdelen in twee categorieën: ‘soep van de dag’ en ‘voer voor psychologen’. Ik vergelijk de enorme hoeveelheid ervaringen, informatie, indrukken, gedachten en gevoelens die je in de loop van je leven opbouwt weleens met een grote ketel soep die boven een vuurtje hangt te pruttelen. ’s Nachts wordt daar stevig in geroerd en vervolgens een bord uit opgeschept. Dat levert soms absurde en verbazingwekkende combinaties op, die in de droom volkomen normaal lijken, maar bij het wakker worden nergens meer op slaan.
Met de andere categorie heb ik ook ruime ervaring. Ik ben er niet erg origineel in; het schijnt dat velen met mij dezelfde dromen dromen. Met het klamme zweet in mijn handen examen moeten doen (terwijl ik dat destijds zonder een spoortje zenuwen gedaan heb); opeens bemerken dat ik als enige in een menigte in mijn blootje loop; weg willen vluchten en mijn benen niet van de grond krijgen. Als ik de gangbare uitleg van dergelijke dromen moet geloven, ben ik een vat vol onzekerheden.
Gelukkig komt er na elke nacht een nieuwe dag. Maar niet alle dromen kun je zomaar van je afschudden. Je kunt er knap beroerd van zijn. De droom van mijn man ging nog een beetje verder. In zijn doodsnood riep hij: ‘Heer Jezus, help me!’ En opeens was de tijger verdwenen. Je kunt erom lachen, maar is het niet geweldig? Zelfs in de diepste krochten van ons onderbewustzijn komt God te hulp als wij roepen. Ook in de zwartste nacht is Hij Immanuel – God met ons.
Zijn beloften zijn ja en amen en nooit ‘dat had je gedroomd’.