Het leek een zebrapad als alle andere. Niets wees erop dat hier ongeveer vijfhonderd jaar geleden iets gruwelijks was gebeurd. Vanaf de trappen van de roomse kerk staarden we naar de mensen die nietsvermoedend overstaken.
Er hangt een bijzondere geur in de winkel annex werkplaats. Aards. Vochtig. Onbestemd. Het is er bepaald niet netjes en schoon. Maar het borrelt er van de creativiteit. De pottenbakker ziet er zelf ook niet uit om door een ringetje te halen.
Als moeder van vier dochters liep ik regelmatig de route van huis naar school. Halverwege woonde een jonge moeder. Dagelijks liep ik langs haar huis en ik kreeg sterk het gevoel dat ze het zwaar had. Daarom besloot ik voor haar te gaan bidden als ik haar huis passeerde.
Als kind begroef ik zo’n beetje al ons groente- en fruitafval in potjes aarde, nieuwsgierig wat er zou opkomen. Het was begonnen met zo’n kreukelige bruine boon op de basisschool: jampotje, wat keukenpapier, een beetje water … en wauw! Je zág de boel gewoon ontspruiten.
Elke keer als ik een sirene hoor, zie ik mezelf weer in de ambulance zitten. Mijn plaats is voorin naast de chauffeur, terwijl mijn zoon van zes achterin ligt. Niets kan ik doen om zijn pijn te verzachten. Niets kan ik zeggen om zijn angst weg te nemen.
Nu ik achter mijn laptop zit en aan dit boek werk, tikt er een vogeltje zachtjes met zijn snaveltje op mijn raam. Het getik is heel zachtjes, maar telkens wanneer ik achteromkijk en het beestje op de foto wil zetten, vliegt het weer weg.
Wat voor soort moeder ben jij? Een poos geleden kwam deze vraag op mijn tijdlijn op social media voorbij. Een vraag die binnenkwam en tot nadenken stemde. Ik was zo’n meisje dat vroeger al in vriendenboekjes schreef dat ze het allerliefste moeder wilde worden.
Een tijdje geleden luisterde ik naar de radio. Er werd gesproken over de grootste flater in je leven. Mijn mondhoeken krulden omhoog toen ik weer dacht aan dat ene gênante moment, ongeveer zes jaar geleden.
Het leek me het einde: dertig zijn. Maar toen ik de respectabele leeftijd eenmaal had bereikt, ontdekte ik dat dertig zijn helemaal niet zo rooskleurig is. Want wat bleek? Ik moest – schrik niet – uit de kleren.