Donderdagmiddag, al ver na vijven, hoor ik een bericht van de huisarts op mijn antwoordapparaat. Of ik de praktijk even wil bellen. Ik denk al direct te weten waarover dit gaat: mijn mammografie is niet goed.
De arts bevestigt de volgende morgen mijn sterke vermoeden. ‘Er zit een verdacht plekje in uw linkerborst,’ zegt ze. ‘U moet voor nader onderzoek naar het ziekenhuis.’
Ik schrik: ‘Is dit iets om me zorgen over te maken?’
Ze kan me niet geruststellen. ‘We weten niet wat het is, helaas.’
Het komt niet bij me op om die vrijdag een afspraak te maken bij een ziekenhuis; er zingen te veel vragen door mijn hoofd. Hoe kan dit nou? Ik heb nooit iets gevoeld. Geen knobbeltjes, geen gekke dingen.
In een brief die ik een dag later in de bus krijg, lees ik dat 18 van de 25 vrouwen die via het bevolkingsonderzoek een doorverwijzing krijgen, uiteindelijk niks ernstigs blijken te hebben. Maar dat biedt me nog geen garantie dat het bij mij ook wel goed zit…
‘Heer, wilt U heel dicht bij me zijn?’ bid ik telkens als het me weer naar de keel grijpt. Lief is nuchter en houdt me voor dat het zinloos is om me druk te maken. Er is nog helemaal niets aan de hand! Toch snapt hij ook wel dat het spannend is. Als ik het nodig heb, krijg ik een knuffel en mag ik van me afpraten.
Vriendinnen, vrienden en familieleden die ik het nieuws doorbel, leven even liefdevol met me mee. ‘Wil je dat ik vanavond langskom?’ oppert de een. ‘Zal ik het telefoonnummer opzoeken van dat gespecialiseerde ziekenhuis in Bilthoven?’ vraagt de ander.
Maandagmorgen bel ik direct om acht uur het door vriendin A. aanbevolen ziekenhuis. Om tien voor drie kan ik er terecht. Ze gaan een nieuwe mammografie maken en plannen een echo in. Of een punctie nodig is, moet nog blijken. Zodra de afspraak is gemaakt, bel en app ik het nieuws rond. Lief veegt zijn agenda leeg en gaat mee naar de afspraak. Vriendinnen, vrienden en familieleden zullen voor me bidden. Het onderzoek, later die middag, is pijnlijk. Maar het geeft gelukkig direct uitsluitsel. De ‘verdachte plek’ blijkt totaal onschuldig te zijn. ‘Niets om u zorgen over te maken’, benadrukt de chirurg.
Terwijl ik de trap van het ziekenhuis af loop, voel ik me dankbaar. Zo ongelofelijk dankbaar. Voor deze goede uitslag, maar net zo goed voor alle liefde die ik om me heen mocht ervaren. ‘Dank U Heer,’ bid ik telkens opnieuw, terwijl we naar huis rijden.
Lief legt stilletjes even zijn hand op mijn knie…
Tekst: © Mariëtte Woudenberg